'Ik dacht toen ik die sneeuw zag gister, nee, niet weer
hoor, ik heb nog steeds spierpijn van die kou van een paar weken terug. Ik kon
eindelijk weer eens normaal opstaan, is die rotkou er weer.'
'Maar gelukkig schijnt de zon nu en zitten we lekker op het
bankje, hè.'
'Ja, maar Bert, ik weet het niet hoor. Nu ik ook weer loop
te tobben met dat eksteroog op mijn kleine teen die van die pijnscheuten in
mijn been veroorzaakt ga ik toch denken: waar doe ik het nog voor?'
'Laten we het nu even gezellig houden Tini.'
'Jij wilt gewoon niet luisteren naar mij.'
'Dat is het niet lieverd, het is gewoon dat je soms even
moet genieten van het moment en dit is een mooi moment.'
'Ik vind er anders niks aan, mijn hele broek is doorweekt,
je zei dat je het bankje wel even droog zou maken, nou, ik merk er niets van.'
'Ik ben de theedoek thuis vergeten.'
'Oh, nou komt de aap uit de mouw. Dat zei je er net niet
bij.'
'Ik heb het met mijn jas gedaan.'
'Weet ik. Ik zag je wel schuiven over die bank, heen-en-weer
als een seniele gek, maar ik denk ik zal eens kijken of ie er zelf over begint
straks.'
'Waarover?'
'Dat jij net tegen mij zei dat je de theedoek van huis had
meegenomen, terwijl je hem gewoon bent vergeten.'
'Wanneer heb ik dat gezegd?'
'Toen we langs de slager liepen. Daar bij de Amsterdamse.'
'Heb ik toen..'
'Toen heb jij tegen mij gezegd dat jij de theedoek bij je
had. Ik vroeg er nog speciaal naar.'
'Dat kan ik me echt niet meer herinneren Tini. En anders zal
ik niet door hebben gehad dat ik hem was vergeten.'
'Je luistert gewoon nooit naar mij.'
'Dat is niet waar Tini, echt niet.'
'Waarom ben ik dan gister naar de dokter geweest?'
'Voor dat eksteroog.'
'En waar nog meer voor?'
'Voor je, je, nou, je bronchitis.'
'Nee. Alleen voor dat eksteroog. Je zit hier gewoon glashard
te verzinnen Bert.'
‘Maar jij vroeg mij..'
'Het was een strikvraag, Bert!'
'Maar schat, jij gaat zo vaak naar de dokter, ik hou het
allemaal niet meer bij.'
'Wil jij soms zeggen dat ik een aansteller ben Bert
Borstjes?'
‘Nee, helemaal niet. Ik weet dat je moeilijk ter been bent
en last heb van kwaaltjes, ik probeer je daar toch altijd in te steunen.’
‘Kwaaltjes? Jij noemt het kwaaltjes?’
‘Nou, nee, kwalen meer. Natuurlijk.’
‘Ik wou net zeggen. Dat wat jij hebt met die heup. Dat is
een kwaaltje.’
‘Dat wilde ik nog vertellen, ik ben bij het ziekenhuis geweest
en ik moet op de snijtafel.’
‘Waarom dan?’
‘Ik moet een nieuwe.’
‘Je hebt je zeker weer lopen aanstellen daar?’
‘Nee, ze zagen het op de foto’s.’
‘Als je maar niet denkt dat je thuis kunt herstellen.’
‘Ze begonnen ook al over een zorghotel.’
‘Dat lijkt mij een heel goed idee. Met mijn gezondheid kan
ik er echt niet zo’n patiënt bij hebben. En mannen die ziek zijn, zijn sowieso
een crime.’
‘Ja, ik zit dan gewoon in een zorghotel daar vlakbij Ledig
Erf.’
‘Daar helemaal?’
‘Ja.’
‘Dat is een pokkenend. Hoe moet ik daar komen?’
‘Er zit vlakbij een bushalte.’
‘Nou dan zal ik je voor het eerst een langere periode weinig gaan zien Bert, want je weet hoe ik ben met bussen.’
‘Ja dat weet ik.’
‘Wanneer moet je?’
‘Over anderhalve maand.’
‘Zie je, als je nog zo lang kan, dan is het lang zo dringend
niet, toch? Lijkt me'
'Ik weet het niet Tini.'
'Het zal eens anders wezen. Nou, kom op hup, we gaan.’
‘Maar we zitten net.’
‘Bert, je moet niet denken dat jouw nieuws niks met mij
doet. Ik heb een zieke man, ja. Dat vind ik erg en ik wil naar huis. Pak de
stoel.’
‘Kom maar zitten.’
‘Help me even wil je.’
‘Zo.’
‘Ja, en rollen maar Bert. Kom op, voort, duwen, kun je
straks meteen aan het eten beginnen, want ik heb honger gekregen van al die emotionele toestanden.’